(vər'bindən) (verbond, heeft verbonden)
I. Eig.
1. a. door binden samenvoegen : twee verbonden touwen; een gebroken arm -; een wonde -, er een zwachtel om binden,
b. door binden afdekken, blinddoeken : iemand de ogen -.
c. samenvoegen : bij een goed verbonden muur, zijn de stenen gevoegd zoals het behoort.
2. anders, beter, steviger binden ; zijn schaatsen -; een oud boek laten -.
II. Metf.
1. [van I 1 a]
a. innig stoffelijk verenigen : onedele metalen zich met de zuurstof uit de lucht en roesten; water kan men niet met olie -.
b. in gemeenschap brengen : twee steden, door een spoorweg, een luchtlijn -.
c. in samenhang, betrekking brengen : die twee feiten mag je niet met elkaar -.
d. door een verplichting samenvoegen, verplichten : iemand tot een bijdrage -; zich door een handtekening, een belofte iets te doen; zich met een eed -; zich voor iemand tot het betalen van een som -.
2. [van I 1 c] verenigen : getallen woorden tot zinnen -; door een huwelijk de verbonden mogendheden; zijn naam is aan die onderneming verbonden.