('uit) (putte uit, heeft uitgeput)
1. puttend ledigen.
2. ledigen : de kas is uitgeput, er is geldgebrek.
3. krachteloos maken, verzwakken : door de arbeid uitgeput; de oorlog put de volken uit. Syn. → afmatten.
4. ten einde verbruiken : de voorraad is uitgeput; mijn krachten zijn uitgeput.
5. doen verliezen : iemands geduld -.
6. alles zeggen wat ervan te zeggen is : een onderwerp -.