m. (-s; -tje) [Lat. turris]
I. Eig. hoog uitstekend bouwwerk : een vierkante, ronde, spitse. stompe -; een halte-, kasteel-, kerk-, stadhuis-, vuur-, wachttoren; soorten van ~s zijn de campanile, de dakruiter, het juffertje enz.; de scheve -te Pisa. Gez. de van → Babel, de toren van de spraakverwarring; een bouwen zonder de kosten te berekenen. iets belangrijks ondernemen, zonder vooraf te bedenken wat er tot de uitvoering vereist wordt; een van Babel bouwen, iets groots beginnen dat niet te volvoeren is of ruzie maken; zo hoog als de van Babel, zeer hoog. → kerk.
II. Metf.
1. (torenvormige' gevangenis : iemand in de zetten.
2. stuk in het schaakspel, kasteel.