(tech'ni:k) v. (-en) [Fr. < Gr. technikè, vaardigheid]
I. Eig. bedrevenheid, kunstvaardigheid : de van een vioolspeler, die dilettant heelt geen -.
II. Metn. [uiting van I]
1. gezamenlijke bewerkingen nodig voor het vervaardigen van iets : de van het schilderen, van het weven.
2. Uitbr. geheel der verrichtingen om iets tot stand te brengen : de van de belastingsdienst, van het verkiezingswerk.