('ta:fəl) v. (-en, -s ; -tje) [Lat. tabula, plank]
I. Eig.
1. mv.ook (-en) Algm. plank, plaat: een houten, glazen, metalen, stenen-; de -en der Wet, waarin de wet van Mozes gegrift was. → wet.
2. Inz.
a. tafeltje Oudh. met was bestreken plankje om er met een → stijl iets op te krassen : was-, schrijjtafeitje.
b. paneel van een schilderstuk : de -s van een drieluik.
II. Metn.
1. [van I 1 ; een plank op schragen of poten]
a. Algm. meubel bestaande hoofdzakelijk uit een horizontaal blad op vier poten rustend en bestemd om eraan te eten, te werken enz. : leg dat boek op de -; een ronde, vierkante -; latafel; een in hoefijzervorm, in T-, U-vorm; een op schragen; aan-gaan zitten; -s spelen een rol op spiritistische vergaderingen; men onderscheidt aan het hoge, hoger of boveneinde en het lage, lager of benedeneinde,
b. Inz.
a. eettafel: de bereiden, (af)dekken, afnemen, afruimen; een goede, welvoorziene -.
Gez. aan gaan, gaan eten ; aan zitten, aan het eten zijn ; de schuimen, alles opeten of op de klap lopen; (het is hier) (een) -tje welbereid, er is hier een keur van spijzen; het is hier (geen) -tje dek je, de spijzen komen hier zo maar (niet) op tafel; iemand aan zijn laten aanzitten, nodigen, ontvangen, hem tot de maaltijd uitnodigen; iemand onder de drinken, met het drinken van alkohol hem zover krijgen dat hij het bewustzijn verliest; open houden, gelegenheid geven aan ieder om tegen betaling aan de maaltijd, deel te nemen; van - en bed scheiden, bij rechterlijke beslissing van samenwonen ontheffen ; tot de heilige - of tot de des Heren naderen, de H. Kommunie ontvangen. → einde, ham, kat. Syn. dis.
b. tafel voor bepaalde werkzaamheden bestemd : de van een kleermaker; de van een altaar); kap-, schrijf-, speel-, teken-, tee-, was-, werktafel,
c. speeltafel : miserie op -. → kaart.
d. tafel, gewoonlijk met groen laken bedekt, waaraan de voorzitters van een vergadering gezeten zijn : de burgemeester en de wetgevers, de examinatoren achter de groene -.
Gez. aan de groene zitten, aan de regering deelnemen,minister zijn ; iets ter brengen, op een vergadering ter sprake, ter behandeling brengen; ter komen, in een vergadering ter sprake, in behandeling komen. → Arthur.
2. [van II 1 b a]
a. spijs en drank ; dat hotel is bekend om zijn lekkere -; van een goede ~ houden.
b. verblijf aan de eettafel : de heelt vandaag lang geduurd; over -, onder het eten.
c. aan tafel gezeten personen : de gehele zag op.
3. [van II1 b d] Eert. hoge wetgevende vergadering : Magnatentafel.
4. [van I 1, oorspr. plaat met...] tabel : van logaritmen; een tijdrekenkundige -, genealogische -; Pythagorische - of van vermenigvuldiging, met behulp waarvan men gemakkelijk kan vermenigvuldigen.
III. Metf.
1. [van I 1] vlak van een geslepen diamant : de van een briljant.
2. [van II 1 a] tafelvormige rotsverhoging op een → gletsjer.