(stu'de:rən) (studeerde, heeft gestudeerd) [Lat. studere]
1. Algm. zich toeleggen op iets, zich beijveren: ik geloof dat je erop studeert om het hem aangenaam te maken.
2. Inz.
a. vooral teoretisch studeren in enig vak van wetenschap of kunst: (in de) natuurkunde, (in de) chemie -; hij studeert in de familiepapieren om te zien of hij niet van adel is; hij studeert muziek, schilderkunst; aan de universiteit, onder een professor -; hij heeft te Leuven (in) de rechten gestudeerd; voor ingenieur -; de -e jeugd, jongelingschap.
b. praktisch studeren, zich oefenen vooral in een vak van kunst: Rembrandt studeerde in dat atelier; zij studeert piano.