Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

struik

betekenis & definitie

m. (-en ; -je) [~ stronk)

1. Eig. plant met een stengel die zich van de grond af in min of meer stevige. veelal houtige takken verdeelt: -en groeien vaak dicht op en door elkaar; zich in, achter -en verbergen; - en haag of heg; - en stronk; -en uit de grond vloeken, geweldig vloeken. Syn. heester.
2. Metf. familie: van edele -.

< >