Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

straf

betekenis & definitie

I. v. (-fen; -je) [< straffen]

1. maatregel, bejegening waardoor men straft: iemand een opleggen; een verdienen, ondergaan; de eeuwige (helse) -fen; dood-, gesel-, lijfstraf. Gez. een natuurlijke -, die uit de aard van het misdrijf volgt; op straf(fe) van..., bedreigd met de straf van...; van gevoel, kwelling, door het helse vuur; van schade, beroving in de hel van Gods aanschijn.

Tgst. ➝ beloning.

2. Verzw. verdriet, spijt: tot mijn -.

II. bn. en bw. (-fer, -st) [~ stroef] gestreng, scherp, strak: een -fe blik; een -fe wending; iets aanpakken.

< >