('stemming) v. (-en)
I. [stemmen I]
1. Eig. het stemmen van een muziekinstrument.
2. Metn. wijze waarop een muziekinstrument is gestemd om de juiste toon voort te brengen : de viool houdt geen -.
II. [stemmen II 1]
1. Algm. gemoedsgesteldheid, humeur : in vrolijke verkeren; een landschap vol -, dat een poëtische stemming bij ons opwekt; voor, tegen iets maken, er gunstig voor of ongunstig tegen spreken, ageren.
2. Hand. gemoedsgesteldheid in verband met rijzing of daling der prijzen : de op de beurs was afbrokkelend, flauw, kalm, lusteloos, prijshoudend, redelijk, stil, traag, vast.