('stampən) (stampte, heeft gestampt)
1. krachtig stoten inz. met de voeten : hij stampte de sneeuw met zijn hak ; van drift, ongeduld, toorn, woede ; het paard stampt en steigert.
2. dreunend stoten en schokken : de machine op de boot begon te -.
3. op en neer gaan : de -de golven ; het schip begint te -.
4. door stoten kleiner,fijner maken: mortel-; hij stond aan de vijzel te -.
5. klein, fijn stoten, vermengen : aardappelen met groenten door elkander gestampt.
6. door stoten van het omhulsel ontdoen : rijst -.
7. door stoten vast samendrukken : losse aarde -; cement in vormen -.
8. door stoten instuwen: steengruis in een kuil -.
9. in het geheugen proberen te krijgen : definities in zijn hoofd -.
10. door stoten volproppen : waren in een ton, in een vat -.