('spu:wən) (spuwde, heeft gespuwd)
1. speeksel enz. uitwerpen : op de grond -; iemand in het aangezicht -, ook Fig. hem grievend honen; op iemand -, ook Fig. hem verachten. Syn. →: braken.
2. door de mond uitwerpen : bloed, gal -.
3. uitwerpen : een vulkaan spuwt vuur en lava. →: vuur.