v. (-en, ...zen;-je)[Ofr.CLat. spongia]
I .Eig.
1. lichaam van het onder (III) genoemde holtedier, dat een groot vermogen heeft om vloeistoffen op te zuigen ; bad-, toilet-, wasspons; paarde-; veeg het bord met de af; de — over iets halen, het uitwissen of het vergeven en vergeten.
2. Uitbr. dergelijke poreuze massa : een van gummi; een plantaardige -; -jes van platina.
II→ Metf. drinkebroer : hij zit te borrelen heel de dag, wat een -! III. Metn. kolonievormend holtedier in de Rode en de Middellandse Zee, met een lichaam van hoornige, veerkrachtige draden (Euspongia otficinalis) : de -en worden door vissers uit de zee opgediept, vooral in de oostelijke helft van de Middellandse Zee.