(-en; -je)
A. m. [~ snoet]
I. Eig.
1. vooruitstekend deel van de kop van een zoogdier, waarin zich neus en mond bevinden : de van een varken.
2. Bepk. Plat. a. neus. b. mond : iemand op zijn geven; zijn houden.
II. Metf. scherpe punt: de van een paal.
B. o. (en v.) [< snuiten 4] afgeknipte afval van vlas.