(sla:f) m. (slaven ; -je) [Fr. < Mlat. sclavus < Gr. sklabos, gevangen Slaaf]
I. Eig, persoon die aan een meester in eigendom toebehoort : Jozef van Egypte werd als verkocht; er zijn thans nog 9 miljoen slaven o. a. in Latijns-Amerika, China. Indië, Arabië, Ethiopië en Liberia; hij moet werken als een -.
II. Metf.
1. persoon die geheel afhankelijk, die het willoos werktuig van een ander is : hij was een van Alva’s slaven.
2. persoon wiens burgerlijke vrijheden vrij beknot zijn of die aan een vreemde overheerser onder worpen is : trotse regeerders en kruipende slaven.
3.persoon die in een ondergeschikte positie zware arbeid moet verrichten : die boer was een -; de slaven van de moderne industrie.
4. persoon die zich van zekere neigingen of gewoonten niet kan losmaken : zijn van zijn driften, van de drank.
III.Slaaf (slaf) m. (Slaven) een der Slaven.