Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

schuim

betekenis & definitie

o. (-pje)

I. Eig. massa van met lucht of een ander gas gevulde blaasjes van een vloeibare of colioïdale stof : eieren tot klutsen; het dier stond daar met op zijn bek; het stond hem op de mond van toorn; op de melk, op bier, op zeepsop, op de zeegolven; smeltend zijn alle dingen, die men op de wereld telt; een geestige konversatie, licht als -; Dicht. het zilte -, de zee.

II. Metf.

1. op schuim gelijkende onzuiverheden die bij het koken of smelten van een stof komen bovendrijven : het van het kokende vlees afscheppen; op, van gesmolten metaal. ➝ goud.
2. slechtste deel, uitschot, gespuis, rapaille : het van het volk; bang voor 't van de achterbuurten.
3. meestal vklw. op schuim gelijkend licht gebak van eiwit en suiker : -pjes bakken.

< >