Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

schrijven

betekenis & definitie

(’schrijvən)

I. (schreef, heeft geschreven) [Lat. scribere]
1. letters, cijfers of dergelijke tekens neerzetten : kunnen lezen en dik, duidelijk, dun, gauw, goed, langzaam, mooi, onleesbaar, slordig, vlug, zwaar -; met een griffel, pen, potlood, stift, vulpen met houtskool, inkt, krijt -; in zijn zakboekje, zijn cahier -; op de lei, op het bord, op papier -; een fraaie hand -; die pen schrijft niet; op het stadhuis -. → balk, boek, keukenmeid, krijt, pen, rekening.
2. in letters, cijfers voorstellen, spellen : zijn naam, adres -; dat woord is goed, fout, slecht geschreven; schrijft men 2de voluit met één of twee e’s? dit getal wordt geschreven met zes nullen; de Aremeloo’s schreven zich met twee oo's.
3. gedachten in letters uitdrukken, opstellen : een artikel, boek, brief, opstel, roman, verhandeling -; verzen -; in proza en poëzie -; leer toch eens beter Nederlands -; hij schrijft een keurige stijl; schrijf mij die historie eens; men heeft op zijn graf geschreven dat...; tegen iemand iets moe van het -; ik zal hem -, een brief schrijven of hem iets bepaalds melden; - en wrijven, slecht vlottende schriftelijke onderhandelingen voeren. → brief, paspoort.
4. er in een geschrift over handelen ; hij schreef over de Belgische Opstand.
5. schrijven om te vragen : om boeken -.
6. optekenen, noteren : het is in de wet geschreven; geschreven recht; er staat geschreven, er staat in de Heilige Schrift of het is voorbeschikt, het moet zo zijn.
7. beleven: wij-nu 20 mei.
8. door schrijven (3) in een bepaalde toestand brengen : zich lam -.
9. zich lenen om beschreven te worden : dit papier schrijft slecht.

II. o.

1. Algm. schrift: ik heb geen letter -s van hem gekregen.
2. Inz. brief, meestal in officiële stijl: een koninklijk -; uw is mij geworden.

< >