('scho:tədl) m.env (-s ;-tje) [Lat. scutella]
I.,Eig. schaal met schuin opgaande rand : een om eten op te dienen; een om visitekaartjes op te leggen; een aarden, houten, porseleinen, tinnen, zilveren -; een platte, diepe -; een met kersen; -s trassen; zet een -tje onder de kop koffie ; aan ’t -tje likken, ook Fig. ervan profiteren ; het is altijd vet op eens anders -, men meent altijd dat een ander het goed heeft.
II. Metn.
1. hoeveelheid die men op een schotel pleegt op te dissen : een baars bestellen.
2. gerecht: dat zijn de fijne -s van het diner; warme, koude -.