Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

schieter

betekenis & definitie

('schi:tər) m. (-s)

I. [schieten I 1] W. g. hij die schiet, schutter.

II. [schieten I 6] schietplank, schietschop. III. [schieten II 1]

1. schietspoel.
2. tong, schoot van een ➝ slot.
3. zich vlug bewegend diertje nl.
a. suikergast.
b. kleermot.

IV. [schieten II 7] snel opgeschoten plant.

< >