Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

roepen

betekenis & definitie

('roepən) (riep, heeft geroepen) [~ roem]

1. zich met luide stem laten horen : - en schreeuwen; en tieren; -de vinken; de koekoek roept; wie roept daar? naar zijn vriend -.
2. zijn stem luide verheffen om iets te verkrijgen : om brood, hulp, wraak -; iemand te hulp -; om iets -; om iemand -, om hem te doen komen.
3. afkeuren, erop afgeven : op iemand -.
4.zich met uitbundige lof erover uitlaten : ze riepen allemaal over die innemende man, over dat schitterend feest.
5. bidden : tot God.
6. met luider stem uiten : wat roept hij? hij riep „houdt de dief”; zij riepen dat zij zich overgeven zouden; de stem eens -de in de woestijn, van iemand die waarschuwt, maar naar wie men niet luistert. → moord, mossel.
7. in 't openbaar aan- of afkondigen, bekendmaken.
8. door (iemands naam) te roepen hem trachten te doen luisteren : ik riep, maar hij antwoordde niet. → God.
9. wekken : ik zal je morgen vroeg laten -.
10. door te roepen te kennen geven dat iemand moet komen : ik roep hem, maar hij wil niet komen.
11. ontbieden, verzoeken te komen : de dokter, de notaris, de priester -; komen of men geroepen is, juist van pas komen.
12. uitnodigen : iemand tot de maaltijd, tot de bruiloft -.
13. gelasten op een bepaalde plaats te verschijnen : voor de rechter, het gerecht -; onder de wapenen, te wapen -; God roept de mens tot zich, van de aarde, in de hemel, uit deze wereld; zo dikwijls mijn huiselijke bezigheden mij -.
14.maken dat iets ergens komt: iets voor de geest, in het geheugen -.
15. in zekere toestand doen komen : iemand tot bewustzijn, tot het besef van zijn toestand -; iets in het leven, te voorschijn -. → aanzijn, orde.
16.doen ontstaan : God riep de eerste mens uit het niet.
17. aanpassen : alles roept tot kalm en wijs beraad.
18. bestemmen : gij zijt tot een stiller leven geroepen; Paulus, de geroepene van Kristus voor het apostolaat); tot een grootse taak geroepen zijn; geroepen zijn om een figuur te zijn in de politiek; velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren [MATTHAEUS’ Evangelie XXIIn 14], velen menen tot iets hogers bestemd te zijn, maar dat is met weinigen het geval.
19. verkiezen, benoemen : iemand tot een ambt, bediening, waardigheid -; tot een hoge post geroepen zijn; geroepen zijn om als leraar in de welsprekendheid op te treden.