Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

rijtuig

betekenis & definitie

('rij) o. (-en; -je) voertuig op wielen inz. voor personen : (paard en) houden ; een nemen; in een plaatsnemen; een open -; brik, coupé, dogkar, koets, landauer, viktoria, vigilante zijn soorten van -en; de -en van een trein; auto's en andere -en; het lamoen, de boom van een -; een dicht -, met kap; op eigen gaan, op zijn eigen benen. Syn. → kar.

< >