m. (-men; -metje)
I. Eig.
1. mannetjesschaap: -men en ooien; de stoot met zijn horens.
2. Uitbr. mannetje van het konijn, rammelaar: de- en de voedster.
II. Metf.
1. Ram, sterrenbeeld en eerste teken van de ➝ dierenriem.
2. [iets waarmede men beukt zoals de ram met de horens stoot]
a. stormram.
b. zwaar stuk hout om op de wiggen te bonzen, die een schip, bij het van stapel lopen, in beweging moeten brengen.
c. heiblok dat met de handen wordt bewogen.