(pu'bli:k)
I. bn. en bw. (-er, -st) [Fr. < Lat. publicus]
1. openlijk, openbaar : de -e opinie; iets verkopen; in het optreden, spreken. → geheim.
2. ruchtbaar : een schandaal.
3. voor allen bestemd : -e gebouwen, wegen.
4. van de staat enz. uitgaand : -e werken. Tgst. privaat.
II. o. de mensen, bezoekers, toeschouwers : een redevoering houden voor een uitgelezen -.