Wat is de betekenis van publiek?

2025-07-15
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Publiek

I. PUBLIEK' (<Fr.), bn. bw. (-er, -st). 1. openbaar (in tegenst. met geheim): de zitting, het examen is publiek ; het engagement is publiek geworden;het is een publiek geheim, een publiek schandaal, overal bekend; — iets publiek maken, er algemene bekendheid aan geven (inz. door de pers); — bw.: o...

2025-07-15
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

publiek

publiek - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord uitspraak: pu-bliek 1. waar iedereen in kan of aan mee kan doen ♢ er werd een publieke discussie gevoerd over euthanasie 1. een publiek geheim ...

2025-07-15
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Publiek

Publiek - 'op het publiek spelen': show weggeven, op het effect spelen.

2025-07-15
Papiaments woordenboek

Papiaments woordenboek

publiek

publiek

2025-07-15
Lexicon voor de kunstvakken

Wouter van Boesschoten, Wieneke van Breukelen, Ton Konings m.m.v Henriette Coppens, Eefje Lonis, Jos van Waterschoot & Simon Wienke (2002)

publiek

Het publiek zijn de mensen die een voorstelling bezoeken.

2025-07-15
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Publiek

[Lat. publicus: zie bij publiceren] I zn de mensen, de bezoekers of toehoorders van openbare vertoning; II bn openbaar, niet voor enkelen maar voor allen toegankelijk, openlijk; ruchtbaar; van overheid uitgaande (bijv. publieke werken).

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Publiek

de mensen; openbaar; toeschouwers; van de overheid uitgaand