Wat is de betekenis van publiek?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

publiek

publiek - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord uitspraak: pu-bliek 1. waar iedereen in kan of aan mee kan doen ♢ er werd een publieke discussie gevoerd over euthanasie 1. een publiek geheim ...

2024-04-27
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Publiek

Publiek - 'op het publiek spelen': show weggeven, op het effect spelen.

2024-04-27
Lexicon voor de kunstvakken

Wouter van Boesschoten, Wieneke van Breukelen, Ton Konings m.m.v Henriette Coppens, Eefje Lonis, Jos van Waterschoot & Simon Wienke (2002)

publiek

Het publiek zijn de mensen die een voorstelling bezoeken.

2024-04-27
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Publiek

[Lat. publicus: zie bij publiceren] I zn de mensen, de bezoekers of toehoorders van openbare vertoning; II bn openbaar, niet voor enkelen maar voor allen toegankelijk, openlijk; ruchtbaar; van overheid uitgaande (bijv. publieke werken).

2024-04-27
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Publiek

de mensen; openbaar; toeschouwers; van de overheid uitgaand

2024-04-27
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

publiek

publiek - Te gebruiken voor groepen toeschouwers of kijkers.

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

publiek

volk as geheel; aanwesige mense; openbaar; openbaar; bewus.

2024-04-27
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Publiek

openbaar, algemeen bekend; publieke opinie: openbare mening.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Publiek

1. s.n., publyk (it). 2. adj. & adv., publyk, iepenbier; — verkopen, by it boek forkeapje; — en bij opbod verkopen, forboelguodzje; - verkocht worden, op buorden komme, ûnder ’e hammer komme; — verhuren, by it boek forhiere.