publiek
publiek - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord uitspraak: pu-bliek 1. waar iedereen in kan of aan mee kan doen ♢ er werd een publieke discussie gevoerd over euthanasie 1. een publiek geheim ...
Muiswerk Educatief (2017)
publiek - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord uitspraak: pu-bliek 1. waar iedereen in kan of aan mee kan doen ♢ er werd een publieke discussie gevoerd over euthanasie 1. een publiek geheim ...
Wouter van Boesschoten, Wieneke van Breukelen, Ton Konings m.m.v Henriette Coppens, Eefje Lonis, Jos van Waterschoot & Simon Wienke (2002)
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Lat. publicus: zie bij publiceren] I zn de mensen, de bezoekers of toehoorders van openbare vertoning; II bn openbaar, niet voor enkelen maar voor allen toegankelijk, openlijk; ruchtbaar; van overheid uitgaande (bijv. publieke werken).
Fa. A.J. Osinga (1952)
1. s.n., publyk (it). 2. adj. & adv., publyk, iepenbier; — verkopen, by it boek forkeapje; — en bij opbod verkopen, forboelguodzje; - verkocht worden, op buorden komme, ûnder ’e hammer komme; — verhuren, by it boek forhiere.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: