Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

pop

betekenis & definitie

(-pen; -je, -petje) [msch. ~ prop]

I. Eig, v. dot, prop, kluwen van iets nl.
1. Veroud. prop van licht brandbare stoffen, om brand mee te stichten.
2. binnenste van een sigaar.
3. rupsennest: daar zit een in de pruimeboom.
4. [msch. oorspr. prop, bos vlas die een mensengedaante nabootst]
a. nagemaakte mensengedaante als speelgoed voor kinderen : een wassen -; speel-; een aankleden, Gez, een houten -, ook Fig. een geesteloos mens; een met slaapogen, die dichtvallen wanneer de pop te slapen wordt gelegd; nog met de -pen spelen, nog kind(erachtig) zijn; opgeschikt als een -, gek opgedirkt.
b. Uitbr.
a. figuur in het marionettenspel : de -pen van onze poppenkasten, van de wajang; de -pen waren er aan ’t dansen, ook Fig. er was ruzie,
b. mandewerk waarop men een japon past: een ijzeren -.

II. v. Metf, [van I 4]

1. wijfjesvogel : de van een kanarie, van een vink.
2. ingesponnen rups, kokon van een vlinder : de van een → meikever, van → mieren van een → vlieg, van een → vlinder, van een → zijderups; bedekte -; onbedekte, vrije torretjes-, Tgst.

→ imago.

3. nagebootste menselijke figuur : -petjes tekenen.
4. lief kind, lief meisje : zo’n snoezig -petje!

III. m. Metn. [van II 3, wegens de afgebeelde landmaagd] Gemz. gulden : dat kost mij tien -.

< >