Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

pleisteren

betekenis & definitie

I. ('pleistərən) (pleisterde, heeft gepleisterd], met een of meer pleisters beleggen: een gewond been -.

II. ('pleistərən)

1. bn. van pleister of gips gemaakt: een beeld.
2. (pleisterde, heeft gepleisterd) met pleister of gips bestrijken: muren -.

III. ('pleistsrən) (pleisterde, heeft gepleisterd) [Fr. paitre < Lat. pascere, voeden]

1. zich voeden, grazen: de paarden laten -.
2. in een herberg afstappen, binnengaan.

Syn. aanleggen.

3. een korte rust houden op reis.

< >