Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

pleister

betekenis & definitie

I. ('pleistər) v. (-s; -tje) [Lat. emplastrum, het op of over iets gesmeerde] op linnen enz. gestreken, kleverig geneeskrachtig middel dat door de warmte zacht wordt: een op een wond leggen; hecht-, trekpleister; een gouden op iets leggen, iets met geld verzachten; een op de wonde leggen, ook Fig. leed verzachten.

II. ('pleistər) o. [Mlat. plastrum]

I. Eig.
1. fijne kalk om muren te bestrijken.
2. gips om mee te bestrijken of te boetseren: een beeld in -; inaf gieten, afdrukken.

II. Metn. het tekenen naar gipsmodellen: we hebben eens in de week -.

< >