Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

plan

betekenis & definitie

o. (-nen; -netje) [Fr. < Lat. planus, vlak]

I. Eig.
1. ook (-s) op een plat vlak geprojekteerde tekening nl.
a. grondtekening, plattegrond: het van een gebouw, een stad.
b. getekend ontwerp van een bouwwerk: een maken, ontwerpen, tekenen.

Syn. ➝ bestek.

2. Uitbr. elk der elkander van voren naar achter opvolgende ruimten of diepten: op het eerste van het schilderij een herberg, in het verschiet een torenspits; het eerste, tweede enz. -, de voorgrond en de daarop volgende gedeelten: iets op het eerste, het tweede houden, als belangrijk, als ondergeschikt beschouwen.

II. Metf.

1. ontwerp om iets ten uitvoer te brengen: het van een veldtocht, van de bewapening van een vesting; het van een schilderstuk, een roman; dat ligt in. strookt met het -. Syn. ➝ aanslag.
2. ontworpen stelsel om iets ten uitvoer te brengen: het geschiedde volgens Gods -; -nen van maatschappelijke hervorming; een maken, beramen; naar een (bepaald) te werk gaan; een volgen; van zijn afwijken.

Syn. ➝ besluit.

3. opzet, voornemen: een aardig, belachelijk, mooi, ondoordacht, weldoordacht -; het is het -; iemands om...; grote -nen hebben; in, buiten het liggen, zijn; van een afweten; een komt op; een -, -nen in het hoofd hebben; een bedenken, maken, ontwerpen, smeden, vormen; een bespreken, overleggen; een uitwerken; een uitvoeren, verwezenlijken, voltooien; een opgeven; een afkeuren, omstoten, verijdelen, verwerpen; zich met een verenigen; in iemands treden, vallen; een gelukt, mislukt, slaagt, valt in duigen; hebben of van zijn, voornemens zijn. Syn. ➝ bedoeling.
4. hoogte, niveau: hij trachtte het gesprek op een hoger te brengen; dat tweede toneelstuk staat op hoger dan het eerste.

< >