(parlə’ment) o. (-en ; -je) [Fr. < parler < Mlat. paraulare]
I. Eig. Veroud. 1. Algm. het praten.
2. Inz. mondgesprek tot het voeren van onderhandeiingen.
II. Metn, [van I 2] 1. wetgevend lichaam Van de volksvertegenwoordiging : de machtsverhouding tussen - en regering ; het Lang en het Rompten tijde van → Karel I van Engeland.
2. gebouw waar het parlement (II 1) zetelt.