Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

paal

betekenis & definitie

I (pa:l) m. (palen; -tje) [Lat. palus]

I.Eig. 1. Algm. stevig, van onderen veelal toegespitst stuk hout enz. bestemd om in de grond gedreven te worden : een - heien (→ heitoestel), inslaan; een houten, ijzeren, stenen, betonnen -; de palen van een → hek; zo stijf als een -; folter-, geselhei-, schandpaal; de van een → kruis; een om dieren aan vast te zetten; een woning op palen gebouwd; de mosselen blijven aan de palen van de waterkeringen hangen: ijzeren -tjes voor de stoep; een als merkteken bij spelen of wedloop. Gez, dat is een onder water, dat brengt meer nadan voordeel aan; een ingeslikt hebben, zeer stijf, houterig lopen; het is of staat als een boven water, het is voor iedereen duidelijk of het is een uitgemaakte zaak; iets (een huis enz.) aan de slaan, [door het aanplakken van een verkoopbiljet] te koop zetten; paaltje(s) (verwisselen, loopspel waarbij de kinderen van de ene paal naar de andere moeten trachten te komen; staan als een -, onbeweeglijk, stijf of onwrikbaar pal staan. → verlos-aan-de-paal. Syn. → balk.
2.Inz. a. paal als merkteken om een grens aan te duiden : grens-, landpaal. Gez. binnen de palen, binnen het gebied; dat gaat de of alle palen te buiten. dat gaat te ver; geen noch perk of geen palen kennen, buiten de grenzen, te ver gaan, zich niet bedwingen; oude palen verzetten, oude voorschriften en gebruiken wijzigen ; - en perk aan iets stellen, het binnen zekere grenzen houden, het te keer gaan, het beteugelen; palen stellen, zetten aan iemand of iets, een grens voor iets aanwijzen, waarover men niet kan gaan. → put,
b.paal als merkteken om een bepaalde afstand aan te geven : langs de grote wegen staan grote palen op afstanden van 1 km; mijl-,

II. Metn. (van 12 b] 0.I. afstand tussen twee opeenvolgende mijlpalen, als maat ; één op Java is 1506,94 m. III. Metf.

1.Algm. paalvormig voorwerp : te Leiden heet een -langwerpig krentenbrood -.
2. Inz. Wapenk. paalvormige strook van andere kleur dan het schild, die dit loodrecht doorsnijdt.

II. paal (pa:l) m. (palen) [Lat. pala] ovenpaal : gij komt met die als het brood in de oven is, te laat.

< >