I. ('ovər) (dreef over, overgedreven)
1. (heeft) van de ene plaats naar een andere drijven : de wind heeft de bui overgedreven.
2. (is) voorbijtrekken : de bui is overgedreven.
II. (‘drijvən) (overdreef, heeft overdreven)
1. te ver drijven, geen maat houden : door komt men tot ongerijmdheden.
2. de grenzen van de waarheid te buiten gaan, te zeer kleuren : de man overdrijft alles wat hij vertelt. Syn. vergroten.