(o:rt) o. (–en; –je)
A. plaats, met het bijdenkbeeld van minder nauwkeurig begrensde ruimte : reizigers uit kouder –en; van – tot –; herstellings-, toevluchts-, verbanningsoord.
Gez. de heilige –en, de plaatsen in Palestina waar Jezus geleefd heeft en gestorven is; dit – of deze –en, de plaats(en) waarvan sprake is of de aarde in tegenstelling met het hiernamaals; een beter – of betere –en, het hiernamaals. Syn. plaats, plek.
B. [munt door een kruis in vier oorden, hoeken verdeeld]
I. Eig. Veroud. munt ter waarde van 1/4 van een ander muntstuk nl.
a. N.N. munt ter waarde van 1/4 cent : kijken of men zijn laatste –je versnoept had, bedremmeld.
b. Z.N. munt ter waarde van 1/4 stuiver : hij ligt daar voor een –je thuis [voor weinig geld], hij heeft daar weinig te zeggen; hij zou een –je in tweeën bijten, klieven, hij is biezonder vrekkig.
II. Metf. Gew. vierde deel van een kan : een – raapolie.