Oord
I. o. (-en), plek, plaats, landstreek: ’t lachend oord, waar de IJselstroom door kronkelt; — een onherbergzaam oord; de heilige oorden, de plaatsen waar Christus geleden heeft en gestorven is ; — van oord tot oord, van de ene plaats tot de andere, overal; — (in ‘t bijz.) plaats waar men verblijft; — deze oorden,...