(on'doen) (ontdeed, ontdeden; heeft ontdaan)
I. ontlasten : een dier van zijn juk -.
II. zich-
1.afzetten, uittrekken : ontdoe u van hoed en jas.
2. van de hand doen, verkopen : zich van effekten -.
3.zich losmaken : zich van vooroordelen -.