(on'do:iən) (ontdooide, ontdooid)
I. (heeft)
1. door dooien week maken : de zuidenwind heeft het bevrozen water ontdooid.
2. minder koud, koel maken: dat hartelijk onthaal heeft hem ontdooid.
II. (is)
1. door het dooien week worden: de sneeuw, het ijs ontdooit.
2. minder koud, koel worden : hij begon te -.