I. (’om) (zeilde om, heeft en is omgezeild)[om Opm. 1 b] Eig.
1. [2] eromheen zeilen : een kaap -.
2. [3] her- en derwaarts zeilen : op de zee -.
3. [6] langs een omweg zeilen : het schip heeft moeten -.
4. [11] zeilend omverwerpen : een paal -.
II. (om'zeilm) (omzeilde, heeft omzeild) Metf. [van I 1] behoedzaam vermijden : moeilijkheden -.