Werkwoorden vervoegen
omzeilen (om iets zeilen; overzeilen)
Tegenwoordige tijd omzeilen
Ik zeil om
Jij zeilt om
zeil jij om?
U zeilt om
Hij/Zij/Het zeilt om
Wij zeilen om
Jullie zeilen om
Zij zeilen om
Verleden tijd van omzeilen
Ik zeilde om
Jij/U zeilde om
Hij/Zij/Het zeilde om
Wij zeilden om
Jullie zeilden om
Zij zeilden om
Voltooid deelwoord van omzeilen
omgezeild
Tegenwoordig deelwoord van omzeilen
omzeilend
omzeilen (ontwijken, langs iets zeilen)
Tegenwoordige tijd omzeilen
Ik omzeil
Jij omzeilt
omzeil jij?
U omzeilt
Hij/Zij/Het omzeilt
Wij omzeilen
Jullie omzeilen
Zij omzeilen
Verleden tijd van omzeilen
Ik omzeilde
Jij/U omzeilde
Hij/Zij/Het omzeilde
Wij omzeilden
Jullie omzeilden
Zij omzeilden
Voltooid deelwoord van omzeilen
omzeild
Tegenwoordig deelwoord van omzeilen
omzeilend