v. (-en)
I. (‘om) Eig, het omwentelen (II 1): de van een machinerad; de van de aarde om haar as.
II. (‘om) Metn, wentelende omloop, onafgebroken, wisselende opvolging: de van de jaargetijden. III. ('wentəling) Metf, [van II]
1. Algm. algehele omkering, verandering: een in iemands lot, in iemands geest.
2. Inz. staatkundige omkering van de orde der dingen: de grote in Frankrijk aan het einde van de 18de eeuw.
Syn. revolutie. ➝ Belgische Opstand, Franse Revolutie, Omwenteling van 1848.