(ni:w) . bn. en bw. (-er, Nietzsche -st) [msch. ~ nu]
1. pas ontstaan, gegroeid : -e aardappelen, groenten; de lente heet ook wel de -e tijd. Syn.→ jeugdig.
2. pas begonnen : het -e jaar.
3. pas aangeworven, ontgonnen, gebouwd, vervaardigd, gemaakt; een -e grond, mijn; een huis ; -e stoelen. → lap.
4. vers : -e haring, wijn.
5. pas bedacht, ontworpen, toegepast: een -e teorie ; een plan ; -e modes. → mode.
6. pas verschenen : een boek.
7. te voren nog niet ondervonden : de -e bekoring; het -e was er gauw af; iets, niets, wat -s ontdekken; dat is voor mij.
8. nog niet of ternauwernood gebruikt: een -e pen nemen; -e schoenen, handschoenen; een pak aanhebben; geheel in →tgestoken. → bezem, mes.
9. nog niet of ternauwernood bekend : dat bericht is -.
10. modern : de -e stijl; de -e letteren; de -e richting volgen; de taal der -eren; die -e leer; dat licht! 11. pas opkomend: de -e → maan.
12. pas bestaand in een bepaalde hoedanigheid : haar kleinkind; een minister, leraar. → heer, man.
13. in een bepaalde hoedanigheid op een ander volgend : een -e meid.
14. nog onbekend : hij ontdekte telkens -e voortreffelijkheden.
15. nog onbedreven: in een zaak.
16. nog niet beproefd: een -e kans wagen.
17. fris : met -e krachten. → bloed.
18. protestants : het geloof.
19. ander en beter : een leven beginnen. → mens. Tgst. oud. -
II. o. wat nieuw is inz.
1. (8) nieuwe kleren : in het steken.
2. (9) het ongewone : het is eraf. -
III. bw. pas : de aangekomene.
Opm. Het bijwoord nieuw vormt met veel verleden deelwoorden samengestelde bijvoeglijke naamwoorden ; nieuwgebonden, nieuwgeboren, nieuwgetrouwd, nieuwgehuwd, nieuwgemaakt, nieuwgeverfd, nieuwgevormd, nieuwontgonnen, nieuwverlooid, nieuwverschenen enz.