(mi'nistər) m. (-s) [Lat.] dienaar nl.
1. eerste staatsdienaar, hoofd van een afdeling van algemeen bestuur : van Kunsten en Wetenschappen; van staat, zonder portefeuille, als eretitel; zonder portefeuille, die niet werkelijk aan het hoofd van een departement staat.
2. vertegenwoordiger van een staat bij een vreemde mogendheid, alleen nog in de titel : gevolmachtigd -, gezant 2de klasse.
3. Kat. religieus die in een klooster voor het tijdelijke heeft te zorgen.