Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

malen

betekenis & definitie

I.

('ma:lən) (maalde, heeft gemaaid) [maal IV] Veroud.

1. op papier of doek afbeelden : een stuk door van Dijck gemaaid. Syn. schetsen, schilderen, tekenen.
2. (dichterlijk) beschrijven : wie zal zijn angsten -? Syn. ➝ afbeelden.

II.

('ma:lən) (maalde, heeft gemalen)

1. door kauwen met de tanden fijn maken; zijn eten -.
2. door middel van een molen fijnmaken : koren, koffie, cement -. ➝ komen.
3. door middel van watermolens polderwater verwijderen, uitslaan : zij dag en nacht om het water op het vereiste peil te krijgen.
4. ronddraaien : ik zie de molens -.
5. de schroef in beweging zetten : de boot begint te -.
6. mijmeren : op, over iets -; die grillen die je door het hoofd -; zijn -d brein bezweek; niet om iets, er niet om geven.
7. niet goed bij zijn verstand zijn, suffen : zij is aan 't geraakt.
8. zeuren, zaniken : lig toch niet te -! op, over, van iets -. ➝ hoofd.
9. leuterend, zeurig bezig zijn : maal toch niet aan dat ding, je zal het breken.