Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

maand

betekenis & definitie

(ma:nt) v. (-en; -je)

I. Eig
1. een der twaalf tijdperken van 28-31 dagen, waarin het jaar is verdeeld: de februari heeft 28, in een schrikkeljaar 29 dagen
2. Uitbr. periode van dertig dagen: over drie -(en); het kindje is veertien -en (oud); hij heeft zes -en (gevangenisstraf) gekregen

II. maanden, Metn, maandstonden (2)

Enc. Een gemakkelijk middel om te weten of de maand 30 of 31 dagen heeft is de maanden af te tellen op en tussen de kneukels van de handen. De maanden (januari) enz. die men op de kneukels telt, hebben 31 dagen de andere 30 (februari 28 of 29).