Wat is de betekenis van maand?

2023-12-04
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

maand

Het begrip maand heeft 5 verschillende betekenissen: 1) kalendermaand. periode van 28 tot 31 opeenvolgende dagen die een van de 12 cycli vormt waarin een kalenderjaar wordt onderverdeeld en die, onder een eigen naam, als tijdseenheid wordt gebruikt om een datum te bepalen samen met de dag; kalendermaand. 2) periode van ongeveer 30 dagen....

2023-12-04
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

maand

maand - Zelfstandignaamwoord 1. (tijdrekening), (eenheid) elk van de twaalf met een eigen naam onderscheiden tijdvakken van 28, 30 of 31 dagen waarin een jaar verdeeld wordt Ik ben geboren in de maand juli. Woordherkomst afkomstig van: Middelnederlands: maent Oudernederlands: mānot...


Direct alle 20 resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-04
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

maand

maand - zelfstandig naamwoord 1. een twaalfde deel van een jaar, ongeveer dertig dagen ♢januari is de eerste maand van het jaar Zelfstandig naamwoord: maand de maand de maanden ...

2023-12-04
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

maand

- twee/drie/een paar maand, twee/drie/een paar maanden.

2023-12-04
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

maand

1. Vrij algemeen in Vl.-België is het gebruik van het enk. in tijdsbep. als: voor de duur van 6 maand, in de standaardt. steeds mv.: van 6 maanden. Maar nu, twintig maand later, begon ik er zelf een beangstigend geloof aan te schenken, BRULEZ 1950, 105. Het is dan weer eens zover. De eksamens zijn voorbij, de schooldeuren blijven voor...

2023-12-04
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

maand

: haar maand hebben (had, heeft gehad), in haar maand zijn (was, is geweest), (volkst.) menstrueren. Ik heb m’n maand. -Etym.: Vgl. veroud. AN ‘de maandstonden hebben’ = id. Zie ook: peetje, pietje.

2023-12-04
Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

MAAND

ZIE Maan, Jaar.

2023-12-04
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Maand

s., moanne.

2023-12-04
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Maand

v. (-en), 1. elk der twaalf tijdperken waarin een jaar verdeeld wordt: de maand Februari heeft 28 en in een schrikkeljaar 29 dagen; 2. periode van dertig dagen: ik heb deze kamer voor zes maanden gehuurd; — een kind van negen maanden, een voldragen kind; — als maat van iets dat naar tijd berekend wordt: een maan...

2023-12-04
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Maand

oorspr. naam voor de omloopstijd van de maan, van nieuwe maan tot nieuwe maan. Daar het zonnejaar niet precies gelijk is aan 12 omloopstijden van de maan, werd soms een 13e maand ingelast. Later (bij de Egyptenaren reeds zeer vroeg) houdt de vaststelling van de maandlengte geen verband meer met de maanbeweging. Onze huidige maanden zijn vastgesteld...

2023-12-04
Vreemde woorden in de Sterrenkunde

Prof. Dr. P.H. van Laer (1942)

Maand

(< maan; beide gaan op dezelfde oorsprong terug; < Lat. mensis; < Gr. mèn = maand; < Gr. mènè = maan). De oude Griekse en Latijnse astronomen gaven de naam maand, al of niet met de bijvoeging Gr. selèniakos of Lat. lunaris (= maanmaand), aan onze → synodische maand. Zie verder anomalistisch, draconitisch...

2023-12-04
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

maand

v. maanden; 1/12 deel van ’t jaar.

2023-12-04
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Maand

1) i/h algemeen: omlooptijd van de maan o/d aarde (nauwkeurig: 30 dagen, 10 uur, 29 min, 4 sec). De Rom. begonnen het jaar met Maart, vandaar de namen September (zevende), October (achtste), November (negende) en December (tiende). Januari genoemd naar Janus (god met 2 gezichten, i/d toekomst en i/h verleden ziende), Februari naar Februus, Maart na...

2023-12-04
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Maand

A) Algemeen. Maand is oorspr. de duur van nieuwe maan tot nieuwe maan = 29 dagen, 12 uur, 44 min, 3 sec (synodische m.). In de Oudheid werd bij vele volkeren deze maand in den kalender gebruikt. Het begin van de m. was dan het eerste verschijnen na nieuwe maan van de smalle maansikkel aan den avondhemel. Dit werd door priesters of ambtenaren waarge...

2023-12-04
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

maand

(ma:nt) v. (-en; -je) I. Eig 1. een der twaalf tijdperken van 28-31 dagen, waarin het jaar is verdeeld: de februari heeft 28, in een schrikkeljaar 29 dagen 2. Uitbr. periode van dertig dagen: over drie -(en); het kindje is veertien -en (oud); hij heeft zes -en (gevangenisstraf) gekregen II. maanden, Metn, maandstonden (2) Enc. Een gemakkelijk mid...

2023-12-04
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Maand

De synodische maand, dat is de tijd, die er verloopt van nieuwe maan tot de volgende nieuwe maan, telt 29 dagen 12 uren 44 minuten 3 seconden. Reeds de oude volken kenden haar vrij nauwkeurig. Het jaar van 12 maanden, het zoogenoemde maanjaar, telt dus 354 dagen 9 uren. De .natuur en ook de mensch regelen zich echter naar de zon. Daarom hebben zoo...

2023-12-04
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Maand

Maand, - oorspronkelijk de omloopstijd der maan om de aarde. Dat zou dus strikt genomen de tijd moeten zijn, dien de maan noodig heeft, om bij haar rondgang aan den hemel wederom hetzelfde punt — waarvoor men met groote benadering een vaste ster zou kunnen nemen — te bereiken. Maar de eigenaardigheden der maansbeweging brengen mede, dat de maan na...

2023-12-04
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

maand

v./m. (-en), 1. elk van de twaalf, met een eigen naam onderscheiden tijdperken waarin een jaar verdeeld wordt: de maand februari heeft 28 en in een schrikkeljaar 29 dagen; 2. periode van dertig dagen: ik heb deze kamer voor zes maanden gehuurd; een kind van negen maanden. zie een voldragen kind; 3. als maat van iets dat naar tijd berekend wordt: ee...

2023-12-04
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Maand

afgel. van maan, daar reeds de Indo-Germanen de schijngestalten der maan als tijdmaat bezigden.

2023-12-04
Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Maand

Maand - het 12e deel van een jaar. Daar het jaar 365 dagen heeft, zou elke maand precies moeten zijn 30 d. 10 u. 29’ en 4”, doch om ronde getallen te krijgen heeft men eenige maanden op 30 d. en de andere op 31 d. gesteld, uitgezonderd Februari, die 28 d. heeft en in schrikkeljaren 29 dagen. De namen der maanden zijn van Romeinschen oorsprong.