Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

logeren

betekenis & definitie

(logeerde, heeft gelogeerd) [> Fr.]

1. tijdelijk en tegen betaling onderdak hebben, gehuisvest zijn: in een hotel -; waar is u gelogeerd? ➝ aap.
2. te gast zijn: komt u bij ons -? uit gaan, zijn; te hebben, krijgen, vragen; hij is sedert enige dagen bij haar gelogeerd.
3. zich bevinden: er logeert al drift genoeg in dat zieltje.
4. onderdak geven aan, huisvesten, herbergen: badgasten, vrienden -.
5. doen verblijven, plaatsen: waar logeer je al die boel?

< >