Werkwoorden vervoegen
logeren
Tegenwoordige tijd logeren
Ik logeer
Jij logeert
logeer jij?
U logeert
Hij/Zij/Het logeert
Wij logeren
Jullie logeren
Zij logeren
Verleden tijd van logeren
Ik logeerde
Jij/U logeerde
Hij/Zij/Het logeerde
Wij logeerden
Jullie logeerden
Zij logeerden
Voltooid deelwoord van logeren
gelogeerd
Tegenwoordig deelwoord van logeren
logerend