('leunәn) (leunde, heeft geleund) [~ Lat. clinare, neigen]
1. steunen, rusten in een enigszins schuine houding: geleund op haar arm; -d op zijn stok; met de elleboog op de tafel -d; tegen de muur -; zij leunde zich tegen de schouder van haar broer; hij zat steeds elegant stijf, zonder te -.
2. zich verlaten op: op iemands vriendschap -.