('le:mtə)v.(-n,-s) [< lam ; lamheid]
I. Eig. Veroud. gebrekkigheid, ziekte.
II. Metf.
1. zedelijk gebrek, fout, ondeugd : -n en gebreken.
2. gaping, gemis : er ontstond een in het gesprek; er is een in die metode, in dat betoog; iets kan -n vertonen; een (aan)vullen; in een voorzien.