Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

laars

betekenis & definitie

(la:rs) v. (laarzen; -je) [Mned. lederhose]

1. hoog, tot de knie of nog hoger reikend lederen schoeisel: zijn laarzen aantrekken, dichtrijgen; kap-, knoop-, rijg-, water-, zeelaars. Gez, dat kan hem geen schelen, niets; een aan hebben [msch. bierlaars, grote kan], dronken zijn; Gemz. iets aan zijn laarzen lappen, er niets om geven of er niets van geloven of er niet op rekenen.
2. Uitbr. hoge schoen, die niet veel boven de enkel reikt: verlakte laarzen; zijn laarzen vast-, ontknopen; halve -, tussen laars en schoen.

< >