[Sp. <[Lat. cortex, schors]
I. m. en o. Eig, zachte, sponsachtige bast van sommige bomen inz. van de kurkeik, waaruit stoppen enz. worden vervaardigd: zo droog als ; zolen van -.
II. v. (-en ; -je) Metn.
1. stop van kurk tot sluiting van → fles of kruik : die wijn smaakt naar de -.
2. stuk kurk aan een voorwerp, om dit te laten drijven: -en aan dobbers, netten, zwemgordels ; de waarop iets drijft, ook Fig. de zaak zonder welke iets niet bestaan kan.