Synoniemen zoeken
Synoniem van komen
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
komen
komen - zich voortbewegen, zich verplaatsen of verplaatst worden in de richting van een bepaalde persoon of plaats vanuit wiens (welks) positie deze beweging wordt beschouwd: 'morgen zal ik komen', 'morgen kom ik naar Arnhem'. Het onderwerp kan een persoon, dier of zaak zijn. Een bepaling van plaats is niet verplicht. Belanden, aanbelanden, terechtkomen, aanlanden en verzeild raken gaan vergezeld van een bepaling van plaats en geven aan dat iemand ergens toevallig komt. Verschijnen of zich vertonen wordt gebruikt wanneer iemand komt op een plaats die daartoe bestemd is of waar hij verwacht wordt. In ironisch taalgebruik: op het toneel verschijnen. Van iemand die niet erg welkom is, zeg je dat hij komt aanzetten, zonder bepaling van plaats. De uitdrukking komen opdagen geeft aan dat iemand ergens wordt verwacht en moet worden aangevuld met een bepaling zoals 'niet', 'ten slotte', 'pas laat' en dergelijke. De zegswijze komen aankakken laat dóórschemeren dat de betrokken persoon op z'n dooie gemak komt, en op een veel te laat tijdstip. Een partij die in een juridisch geschil verschijnt, meestal in verband met een confrontatie of een verzoening, compareert. Iemand komt over vanuit een ver gelegen plaats om een bezoek af te leggen: 'mijn broer is uit Canada overgekomen'. Reizigers en vervoermiddelen komen op de bestemde plaats aan; binnenkomen gebruik je voor het aankomen van schepen, vliegtuigen en treinen. Verenigingsleden komen op; dat wil zeggen dat ze naar een vergadering komen.
Zie: bereiken; bezoeken gaan; naderen.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
komen
komen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: ko-men
1. de plaats bereiken, er verschijnen
♢ vader komt thuis
1. wie het eerst komt, het eerst maalt
[wie er het eerste bij is, heeft de eerste kans]
2. erachter komen
[het ontdekken]
3. tussenbeide komen
[bemiddelen in een ruzie]
4. tot jezelf komen
[weer rustig en helder worden]
5. er kwam iets tussen
[iets verhinderde het]
2. eruit ontstaan
♢ er komt bloed uit de wond
1. hoe komt dat?
[wat is de oorzaak?]
2. hoe kom je daarbij
[waar haal je dat idee vandaan?]
3. dat komt ervan als je teveel eet
[dat is het gevolg]
Algemene uitdrukkingen:
1. ik kan niet op zijn naam komen
[ik kan me zijn naam niet herinneren]
2. het komt wel goed
[het loopt wel goed af]
3. kom op!
[laat de moed niet zakken]
4. die som is moeilijk, ik kom er niet uit
[ik kan hem niet oplossen]
5. ik zal het wel te weten komen
[ik ontdek het wel]
Onregelmatig werkwoord: ko-men
ik kom
jij/u komt
hij/zij komt
wij/zij/jullie komen
ik/jij/u/hij/zij kwam
wij/zij/jullie kwamen
hij is gekomen
de/het/een gekomen ....
komend, komende
Tegenstellingen
wegblijven