m. en v. (-sen; -je) [~ kluit] stuk(je) hout nl.
1. stukje hout, klamp om iets vast te zetten : een tussen fiches.
2. a. houten rolletje om garen enz. op te winden. →: garen.
b.Uitbr. in de natuurkunde, houten of bordpapieren cilinder, omwonden met koperdraad : de van Ruhmkorff; induktie-.
3. staafje bij het kantwerken gebruikt.
4. bal in de beugelbaan.
5. ronde balk van hardhout, die tot planken wordt gezaagd.